dinsdag 28 december 2010

Ons Dinkelland (1926): Naar het Lutterzand

Daar vaart langs heel de wereld
Een woeste doodsorkaan.
De scheppingen der menschen
Verrijzen en vergaan.
De scheppingen des Heeren
Behooren mee den dood;
Zijn naam alleen is Koning.
Zijn naam alleen is groot.
(SCHAEPMAN, Aya Sophia)

NAAR HET LUTTERZAND.

Dit keer gaan wij per fiets. Het is een lange weg en er is veel te zien. Het fietspad langs den Olden Diek is ons al van de wandeling naar de Dinkel bekend. Een handwijzer van V.V.D. wijst ons den weg door de Mekkelhorst. (Mekkelhorst is de groote horst, evenals Mecklenburg is de groote burg. Die groote horst is de Mekkelhorster esch.) Dat is een bijzondere buurt der gemeente Losser. Stap even af bij het groote kruispunt van wegen, bij de oude boerenschuur. Hoe schilderachtig liggen de boerderijen hier onder het hooge hout gegroepeerd. Hoe mooi loopt de weg naar Denekamp door den Mekkelhorster esch. Men staat hier te midden van twee jong-diluviale heuvels. Een beekje wijst nog de oude Dinkelbeddingen aan. Hoog riet vult de natte gedeelten. In ’t laatst van Maart is het er geel van Primula's, hier ‘Aprilbleumkes’ genoemd.


Fragment van: Wandel- en fietskaart van Denekamp en omstreken (1930)



Rechts ligt Hassinkhof, waar dan de Gagea's en het Muskuskruid bloeit. Wij fietsen recht aan over den hoogen esch, door een smalle vore tusschen roggeakkers. Als in Juli er het goudgele graan als een zee te golven staat, komt uw hoofd er nauwelijks boven uitkijken. In ’t begin van Augustus, de groote trektijd der Pensionvogels, staat het koren tot schooven gebonden in hoopen bijeen, en ver uit over een bruine heivlakte doemen de molens en de toren van Gildehaus en het oude Middeleeuwsche slot van Bentheim in blauwvazige verten op. De hoektoren en de kroonlijsten der hooge, dikke muren glanzen in de zon.







Zóó is de intrede van het Lutterzand. Onder het getjirp van de Kuifmeezen wandelen we verder en spoedig staan wij voor een groote open vlakte: een zandverstuiving. Droog en mul is het zand, dat door geen klei of humus aan elkaar gehouden wordt. En toch heeft Flora haar pioniers vooruitgezonden, om de woestijn voor hare kinderen te winnen. Er zijn groote plekken al waar Kraakloof en andere korstmossen het zand hebben vastgelegd, om er houvast te geven aan Haarmos (Polytrichum) en als ’t kan aan Struikheide. Op een paar andere plekken tracht de grijze Duinhelm het hoofd boven het stuifzand te houden. Ja, zelfs dennen heeft de Bloemengodin er gezaaid, erg verspreid weliswaar. Doch ook zij zullen het hare doen om de wind te temperen en de kleine plantjes schaduw en bescherming te bieden. In een vochtige zomer kruipen de mossen een heel eind voorwaarts. 't Is mogelijk, dat na een kwarteeuw hier een dennebosch staat, evenals nu op de heuvels rondom. Hoe jammer dat er de dennen in 1915 gekapt zijn. Het was al mooi op weg te begroeien, Nu heeft de wind er vat gekregen en blakert de zon op het witte mulle zand. Een harde dobber voor de mossen, om het er vol te houden. En toch zien we het op meerdere plaatsen al lukken. Zelfs is het er om Paschen vol gezaaid met de witte sterretjes van Voorjaarsspurrie.
Toen de heer Dingeldein en schrijver dezes er Febr. '25 doorheen trokken vonden wij op 'n uitgewaaid plekje allerlei vuursteentjes, waaronder een mesje en een pijlpunt, sporen van oeroude bewoners.



Nog een paar passen en wij staan .... aan den steilen Dinkeloever en over het vlietende, spiegelende water zien we een wijde, groene grasvlakte, zoo geheel anders als het blinkend, geel-witte zand, waarop wij staan. En daarachter rijzen weer de zandheuvels vaak met steile wanden omhoog, door dennen gekroond. De zandwegen, die er tusschen door en overheen glippen, de groote rust, de afwisselende natuurbeelden, door geen menschenmaaksel verstoord - zij dwingen iederen bezoeker tot bewondering. En men moet deze plek gezien hebben, om te begrijpen, waarom iemand er niet weer weg kon komen.



Och, er is zoo veel te zien! Vooreerst op Plantkundig gebied. Grove Dennen, Zeedennen, Juniperus, Duinhelm, Zandzegge, Geel Walstroo en Thijm. Langs de Dinkel of er in Zwanebloem, Pijlkruid. Waterweegbree, Bronmos (Fontinalis), Gele Wederik en Wit Waterduizendblad; zoo hoog en sierlijk, dat het er als gekweekt staat. Het eenigste plekje, waar de zeldzame Geelwitte Stroobloem (Gnaphalium luteo-album) stond, is hier 5 minuten vandaan, bij Klein Beverborg.



Dan op Dierkundig gebied. Oeverzwaluwen in den steil afgebrokkelden oever. In een verlaten gang zag ik eens 'n nest van de Zwarte Mees. In de Dennen: Kuif-, Langstaart- en Zwartkopmees.
Aan de Dinkel komen de Tureluurs, de Grutto's en de Wulpen van de aangrenzende heide baden en visschen. Eens op een vroegen morgen, toen ik lag daar onder die grove den, werd ik erg verschrikt. Ik hoorde een sterk gejoel en gejodel opkomen van achter dat dennenbosch en heenglijden over mijn hoofd, de wijde groene vlakte in. Nog juist kon ik even zien, dat het een groote vogel was met een langen gebogen snavel. Dat moest de wulp zijn. Ik verkroop wat meer naar boven, zoodat ik een vrijer uitzicht had en weer kwam er één aanjubelen over de dennen. Ik rilde er van, zoo machtig grootsch en blijde, forsch en vol klonk dat Wulpenlied en ik kan niet beter doen dan u de beschrijving te geven. die de enthousiaste vogelkenner en bekwame stylist A. B. Wigman in De Kampioen van 5 April '18 aan 32000 lezers te genieten bood. Het is dezelfde Wigman, die voor de Meulenhoff-editie dat prachtwerkje ‘Vogelleven’ heeft geschreven en dat bij geen natuurliefhebber mag ontbreken. Wigman dan zwierf door de ‘Wildlanden’ in Friesland bij Eernewoude. Hij luisterde naar de karekieten, naar rietgors en boschrietzanger. ‘Dan mengt zich plotseling een nieuwe stem in ’t koor, een jubeling, rein en liefelijk als de dageraad zelve; op gouden wieken stijgt en daalt de zuivere klank door de ijle lucht, dan reien zich alle tonen aaneen, gelijk bij een kostbaar snoer van edelgesteente parel zich aan parel paart, en als het rijke klankenschoon is aangezwollen tot een hoogtepunt, dat onze verwondering verkeert tot aandachtiger beluistering. dan dunkt het ons te zijn als een alles-overtreffende, schitterende sluitsteen van dien paarlen collier. Want, gelijk bij een halsketting van kostbaar samenstel de kleine steenen van weerszijden naar het midden toe steeds grooter en schooner worden, om in één fraai middenstuk allen glans en pracht te vertienvoudigen, zoo klimt ook de tonenreeks van den grooten roeper, den wulp, steeds krachtiger en heerlijker omhoog, om na ’t bereiken van den climax in al soepeler en zachter wordende ftuitgeluiden weer weg te sterven. Licht als de zomerdageraad, dan donker weer als de sterrelooze nacht ... zoo zijn de blijde en sonore tirades van dezen zanger. Aandachtig leenen wij een oor aan dezen luiden zang, die als uit een zilveren hobo schijnt voort te komen, door kundigen mond en welgeoefenden vinger bespeeld. Het lied rijst en daalt, het daalt en rijst, het zweeft door de lucht en blijft naklinken uit ’t struweel; het trilt over den plas en danst juichend over de toppen van gras en riet; het springt u onverwachts terzijde en is terzelfder tijd onberekenbaar ver; het klinkt hoog in de lucht en versterft in de ruigte der kruipwilgen; het juicht vol vreugde en het klaagt vol weemoed; ’t grijpt u in de ziel en schenkt u rust in 't gemoed .... Wèl groot en schoon dunkt mij der wulpen uiting te wezen, als zij in velelei toonaard golft over schier onbetreden land" ...



De elegante Oeverlooper kunt gij op de zandbanken bij stille benadering bespieden. Hoe mooi d'r rugveertjes in olijfgroen glanzen, kunt ge in Natura Docet zien. Zie nu naar het kleine grut: Driehoorns met de miniatuur-molshoopjes, waarin ze niet alleen konijnenmest maar ook rottende paddestoelen naar beneden sjouwen, naar staalblauwe en groene Zandkevers met hun scherpe kaken. De larven wonen in griffel wijde loodrecht naar beneden loopende schachten van : 30 c.M. diepte. Loop achter de Heivlinders aan. Zie hoe hun grijs-gemarmerde onderkant mimicry speelt. Let op, hoe zij zich neerzetten op het grijze mos of op het grijze uitgespoelde zand van een voetpad! Zoek de bonte vuurvlinders, de geel-bruine Dennenspanners (Bupalis Piniarius), de Groote Vossen en de Atalanta's.



Dan op Geologisch gebied. Hier vlak onder uwe voeten in den Dinkelsteilrand ziet ge horizontale lagen van grover zand, kies of keitjes. Het zijn witte kwartsen, bruine en zwarte toetssteen, honinggele vuursteenen en rood-wit-zwart gevlekte granietjes. Die moeten zijn afgezet direct na den IJstijd, ± 50 duizend jaar geleden. Toen had de Dinkel veel meer water te vervoeren dan thans. Toen waren machtige zandsteenlagen van den heuvelrug Isterberg - Bentheim losgewoeld en het overvloedige regenwater spoelde het zand over de vlakte, die zich van de Lutte tot Gildehaus uitstrekt, wel een uur gaans breed. Het zand van die verweerde rotsen miste totaal alle plantenvoedsel en daardoor heeft het duizenden jaren geduurd, vooraleer heide en dennen deze woestijnvlakte bedekten. Het stuifzand hier is er nog een laatste overblijfsel van. Ruim een halve meter onder de oppervlakte ziet gij in den steilrand een zwarte bank. Dat is een oud vegetatievlak, een heibodem, die door stuifzand bedolven is. Nu vloeit de Dinkel kalm kronkelend naar het Noorden. Bij winterdag en in ’t voorjaar knabbelt zij met steeds aanhoudend geweld dezen hoogen oever af en smakt groote brokken zand, vaak met boomen en al in den stroom. In de laatste tien jaren is er wel een strook van vijftien meter breedte verdwenen. En de groene vlakte, die zoo breed voor u ligt, is het werk van eeuwen! Ondiepe geulen daarin herkent ge als vroegere rivierdalen. Zoo raak je hier aan’t mijmeren over oude tijden, lang voor Kelten en Tubanters deze streken bewoonden. En ongestoord kunt ge hier droomen en denken. Het is zelden, dat een der gasten van Denekamp of uit het wijdberoemde hotel ‘het Zwaantje’ in de Lutte u daarin komt storen. Maar ook daarin komt in de laatste jaren verandering. Zie maar naar de ingekraste namen in den zandmuur en naar de verstoorde oeverzwaluwnesten. Ach, mocht toch niet immer de natuurliefde van den stadsmensch zich uiten in natuurverstoren! Dan ware het beter, dat ik u dit mooie plekje niet gewezen had.



Ik bracht u naar het Lutterzand. Ik moet u ook weer den weg wijzen naar huis. En zonder gids speelt ge dat niet klaar. We kunnen over de Lutte en Oldenzaal terug fietsen. Dat is een mooie tocht. Korter echter is het over de schilderachtige Kribbenbrug, waarbij het landschap in volkomen harmonie is en zoo naar den Lutter straatweg, die rechts u naar Beuningen en Denekamp brengt. Het is een brugje, dat herhaaldelijk bij hoog water wordt overstroomd en meermalen aan verzakkingen onderhevig is. Vaker dan per fiets heb ik de tocht naar ’t Lutterzand gemaakt te voet. In den heenweg ga je dan bij de oude Beuninger brug, den rechteroever volgend, door Hassinkhof tot de Kampbrug. Daar nemen wij den linkeroever tot Meulemansbrug. (Zie de wandelkaart.)



Het is hier heerlijk rusten onder de hooge adelaarsvarens en pootjebaden in de ondiepe Dinkel met den helder bruinen zandbodem. Als ge er niet tegen opziet door of over prikkeldraad te klimmen, kunt ge denzelfden oever volgen tot de Beverborgbrug. Bij beide bruggen leidt een zandweg in vijf minuten naar het fietspad. Een tocht naar het Lutterzand behoort tot de aangenaamste verpoozingen, die ik in mijn zomervakantie geniet. En voor onze Pensiongasten is ze, geloof ik, nog welkomer!

Zij ’t kelkje klein, het kan vol goeden wijn zijn.
Zij ’t roosje klein, van kleur en geur kan ’t rein zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten